donderdag 19 augustus 2010

Wordt men aan Gods genade deelachtig door het geloof, een algeheel vertrouwen op Christus' verdiensten, in het besef van eigen verdorvenheid?

Geloof wordt in de betekenis van gelovig vertrouwen in de H. Schrift gebruikt, als het gaat over vertrouwen op Christus' wondermacht. Bijv. in Matt. 9:22: "En Jezus, zich omkerende en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter; uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van die ure af." Wanneer echter gesproken wordt over geloof als voorwaarde tot de verlossing van de zonden, wordt geloof in waarheden bedoeld. Bijv. Hebr. 11:6: "Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een beloner is dergenen die Hem zoeken." Hand. 8:37: "En Filippus zeide (tot de kamerling van Candace): Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd (om gedoopt te worden). En hij antwoordende, zeide: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon Gods is." Rom. 10:9: "Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden." Col. 2:12: "Zijnde met hem begraven in de doop, in welke gij ook met hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, die hem uit de doden opgewekt heeft." Men moet dus geloven in de volgende waarheden: God bestaat, vergeldt goed en kwaad; Christus is God, is gestorven tot onze verlossing, en is verrezen.

Ook andere voorwaarden ter verlossing van de zonden worden genoemd, en met even grote beslistheid als het geloof, maar niet zo dikwijls. Bijv. de hoop in Spr. 28:25: "Maar die op de Heere vertrouwt, zal vet worden." Hand. 3:19, berouw en bekering: "Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden uitgewist mogen worden." Vooral de liefde, zonder welke zelfs het grootste geloof niet baat, en welke vruchtbaar moet zijn in de goede werken. Bijv. 1 Joh. 3:14: "Die zijnen broeder niet liefheeft, blijft in de dood." 1 Cor. 13:1-3: "Al ware het dat ik de talen der mensen en der Engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luide schel geworden. En al ware het dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. Enz." Gal. 5:6: "Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende." Jac. 2:26: "Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzo is ook het geloof zonder de werken dood." (Luther vond dit zó kras, dat hij de Jacobusbrief verwierp als "een brief van stro").

Op het geloof wordt echter de meeste nadruk gelegd, omdat men op God niet kan hopen en Hem niet liefhebben, enz., als men niet eerst in Zijn bestaan gelooft. Hebr. 11:1 zegt derhalve: "Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet." Het is dus de eerste genadegave, en in deze zin kan de H. Schrift zeggen, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, en daarmee begint de rechtvaardiging.

Bron: http://www.stpiusx.be/protestantse-opwerpingen-tegen-de-katholieke-kerk (met toestemming overgenomen)

Geen opmerkingen: