vrijdag 26 juni 2009

De vier positieve kenmerken van de ware Kerk

Catholic Answers, San Diego: 2004, http://www.catholic.com/thisrock/1999/9901clas.asp

Het is duidelijk dat de Kerk een beschikbare gids moet zijn voor armen zowel als rijken, geleerden en niet-geleerden, haar kenmerken moeten erg simpel, helder en begrijpelijk zijn. Deze kenmerken moeten niet afhankelijk zijn van opleiding, niet naar voren gebracht worden door een zeer diepzinnige redenering, maar moeten direct de verbeelding aanspreken en het gevoel prikkelen. Ze moeten een soort intern bewijs in zich dragen die de voortdurende discussie overstijgt en die de waarheid zelfevident maakt.[1]”

- John Henry Cardinal Newman, Essays, I, noot 4 -

Buiten de Katholieke Kerk vinden we in de boezem van het Christendom twee grote religieuze groepen die claimen de ware religie van Christus te zijn: de ketterij en het schisma. Ketterij is een Christelijke sekte die een deel van het Christelijke dogma, dat vroeger universeel beleden werd, ontkent, terwijl ze een ander deel van het dogma behouden hebben. Schisma is een afscheiden van een religieuze organisatie, van de centrale regering die vroeger universeel erkend werd, waarbij een eigen centrum met een afzonderlijke regering opgezet werd.


We zullen de afzonderlijke merktekenen of kenmerken waaraan de ware Kerk herkend kan worden onder de verschillende Christelijke gemeenschappen naar voren brengen, en daarbij laten zien dat de katholieke Kerk al deze kenmerken bezit… Kenmerken van de Kerk noemen we zinnige en permanente karakteristieken die voor alle mensen geschikt zijn als middel om de ware Kerk gemakkelijk en onmiskenbaar te herkennen…

Alle kenmerken van de Kerk zijn echte eigenschappen en positieve karakteristieken; maar toch verdelen we ze vanwege hun waarde in positieve of negatieve kenmerken. De negatieve kenmerken (als ze kenmerk genoemd kunnen worden) zijn die kenmerken die bij afwezigheid bewijzen dat een bepaalde gemeenschap niet de Kerk van Christus is, maar waarvan de aanwezigheid op zich nog niet bewijst dat de gemeenschap ware Kerk is. Laten we als voorbeelden enkele kenmerken citeren die vaak door Protestanten genoemd worden: perfecte integriteit van de leer, loyaliteit van de predikanten, legitiem gebruik van de sacramenten, correcte en vredige manier van verspreiding van het geloof. Deze karakteristieken zijn ongetwijfeld onmisbaar voor de ware Kerk; maar hoewel deze kenmerken in een andersdenkende sekte ongetwijfeld voorkomen, ten minste in theorie, zijn ze toch even moeilijk te herkennen als de Kerk zelf. De positieve kenmerken hebben een heel andere waarde; ze behoren uitsluitend bij de ware Kerk van Christus. Wanneer die aanwezig zijn in een religieuze gemeenschap zijn we gerechtigd om te concluderen dat die gemeenschap een ware Kerk is.

Apologeten verschillen in hun opsomming van negatieve en positieve kenmerken. We zullen alleen de vier positieve kenmerken die algemeen erkend worden, en genoemd worden in de geloofsbelijdenis van Nicea of Constantinopel, behandelen: eenheid, heiligheid, katholiciteit en apostoliciteit.

Eenheid

De Kerk is één in leer. Door de hele wereld vinden we kinderen van de Kerk die dezelfde belijdenis zingen en belijden, dezelfde voorschriften accepteren, dezelfde offers en dezelfde sacramenten. Wanneer we teruggaan naar de apostolische tijd vinden we dezelfde identiteit van leer.

De kerk bezit bovendien een principe wat noodzakelijk is voor de onderhouding van de eenheid in geloof: ze belijdt als een essentieel dogma dat door iedereen als geloofsdogma geaccepteerd moet worden, waarbij ze onder tucht gesteld worden wanneer ze in hun fout volharden, om uiteindelijk van haar boezem uitgestoten te worden.

Het kan nooit en te nimmer aangetoond worden dat Rome gestopt zou zijn om ook maar een enkel dogma, beschreven in de apostolische geschriften, te leren. Of dat ze ooit een dogmatisch punt zou hebben geleerd tegengesteld aan deze apostolische geschriften. Ze heeft nooit een bepaalde waarheid gedefinieerd, zonder vooraf aan te tonen dat de apostelen deze leer ook leerden in schrift of in prediking. Het Concilie van Nicea, bijvoorbeeld, stopte niet om de godheid van Jezus Christus te leren, toen het de dwaling van de Arianen weerlegde, maar definieerde het Woord als homoousios (hetzelfde wezen) aan de Vader. Het Concilie van Trente is niet gestopt om het dogma van de transsubstantiatieleer te leren, toen het de Eucharistie definieerde, bij het weerleggen van de Protestantse leer betreffende het avondmaal. Integendeel, omdat de Kerk deze dogma’s altijd al geloofde, kon het Concilie ze op deze wijze definiëren.

Daarom zijn in onze dagen de smetteloze ontvangenis van de gezegende Maagd en de onfeilbaarheid van het Roomse pontificaat, uitgeroepen tot artikelen van het Katholieke geloof. Maar het zijn geen nieuwe artikelen, die toegevoegd worden aan de kerkelijke leer, het zijn eenvoudigweg verborgen ontwikkelingen van de dogma’s door Christus geopenbaard, en geleerd vanaf het eerste begin van de Kerk; het zijn waarheden die impliciet opgenomen zijn in de openbaring, ze zijn alleen meer prominent naar voren gebracht om de tegenstanders van het oude geloof te verwarren, om zo de mensen te bewaren voor verderfelijke dwalingen.

Wanneer het dogma onveranderlijk is, net als de waarheid zelf, betekent deze onveranderlijkheid toch niet dat ontwikkeling uitgesloten is. Ontwikkeling in de Kerk is alleen maar het ontwikkelen van principes die door Christus gegeven zijn. Daarom heeft de Kerk bijvoorbeeld in drie Concilies vastgelegd dat Jezus Christus een persoon is, twee naturen (mens en God) en twee willen. Deze drie definities zijn slechts logische ontwikkelingen van één en dezelfde waarheid, die in haar primitieve en geopenbaarde vorm altijd al geleerd en gekend werd: Jezus Christus is tegelijkertijd echt God en echt mens…

De Kerk van Rome is één in haar bediening; er is niets meer tastbaar en gemakkelijk herkenbaar als juist dit punt. Eenheid in geloof, die we zojuist lieten zien, wordt door de Kerk bewaard door een unieke, voortdurende, en perfect kenbare bediening. De vriendelijke en krachtige daad van deze bediening heeft haar oorsprong in Rome, het centrum van de regering, en wordt uitgevoerd door middel van bisschoppen en ondergeschikte pastoors tot in alle uithoeken van de wereld en reikt zo zelfs tot het meest nederige lid van de Kerk. De eenvoudige gelovige is verenigd door zijn directe pastoor, en de pastoors zijn verenigd met hun bisschop, en de bisschoppen zijn verenigd met de Paus, waaraan hun verschillende geledingen verbonden zijn. De meest complexe verscheidenheid is dus gereduceerd tot een geweldige eenheid. Ook hier is weer een principe wat deze eenheid onderhoud: hij die zich weigert te onderwerpen aan het gezag van de wettige pastoor wordt uitgesloten van de boezem der Kerk.

De geschiedenis getuigt dat deze eenheid, die we ook nu bewonderen, ongebroken is geweest door alle eeuwen heen. Disciplinaire wetten kunnen afhankelijk van de omstandigheden variëren, want dat zijn geen goddelijke maar kerkelijke instellingen. De autoriteit die ze vastgesteld heeft die heeft ook het recht om ze op te heffen of aan te passen; feitelijk moeten ze zelfs veranderen, afhankelijk van de behoeften in een bepaalde tijd. Maar de hiërarchie, die bediening van de regering der Kerk en de onderwijzing van de gelovigen, is een goddelijke instelling. Het komt van Jezus Christus, en verandert dus nooit. Laten we in het voorbij gaan ook zien dat de eredienst en de ceremonies ook, om vergelijkbare redenen, bepaalde veranderingen ondergaan in rites of in toegevoegde ceremoniën, maar het blijft altijd en overal hetzelfde in alle essenties die door Christus ingesteld zijn.

Bezwaar: in de periode van het grote schisma in het Westen, van 1378 tot 1417, waren er twee Pausen die tegelijkertijd regeerden, Urban VI in Rome en Clement VII in Avignon. Onder de Christelijke naties waren sommigen loyaal aan Urban en anderen aan Clement. Was hierdoor niet gedurende een halve eeuw de eenheid in de dienst of regering van de Kerk vernietigd?

Reactie: het is waar dat gedurende deze tijd de materiële eenheid in regering van de Kerk verstoord was, maar de formele of essentiële eenheid is nooit opgeheven. Er waren toen niet twee legitieme Pausen net als die er vandaag ook niet zijn, maar verschillende omstandigheden maakten het moeilijk om duidelijk vast te stellen wie het ware Paus, het hoofd van de Kerk, was en dit veroorzaakte een betreurenswaardige scheiding. Deze situatie, waarvan de Katholieken erkennen dat het tegen Gods wil gebeurde, was een bron van groot verdriet voor hen. Beide zijden zochten de waarheid en hielden hiermee niet op totdat alle twijfel verdwenen was, en de hele Kerk erkende Martin V, die in 1417 door het Concilie van Constance gekozen werd.

Vandaar dat dit schisma, wat eenvoudig te verklaren is vanwege de verkeerde vraagstelling, onze stelling geenszins verzwakt; het bewijst daarentegen de diepgaande geestdrift die de leden van de Kerk in de hele wereld bezielde om eenheid te zoeken of te herstellen. Niemand erkende het gelijktijdige bestaan van twee wettige kerkhoofden, allen erkenden ze dat er slecht een hoofd kon en mocht zijn, maar wie dit hoofd was bleef lange tijd twijfelachtig. Blijkbaar vergiste een deel van het Christendom zich in zijn keuze; al was het een vergissing met goede bedoelingen, en de gehoorzaamheid werd door beide zijden gewetensvol uitgedragen.

Heiligheid

De Kerk is heilig in haar eindbestemming, wat de heiliging en redding van de gelovigen is. Ze is heilig in de middelen die ze gebruikt; in haar dogma’s die aangevallen worden enkel en alleen vanwege hun sublimiteit en omdat vele ervan transcendent zijn, en wat hun essentie betreft de limiet voor de menselijke rede; in haar morele onderwijs, waaraan zelfs haar tegenstanders eer bewijzen, die alle ondeugden verwerpt, die alle deugden inprent wat culmineert in de perfectie van haar evangelische adviezen; in haar eredienst, de meest spirituele die ooit bestaan heeft, de meest pure en van immoraliteit en bijgelovige praktijken gezuiverde. Ze is heilig, tenslotte, in haar leden die haar voorschriften gelovig volgen; alleen zij die weigeren om zich te onderwerpen aan haar onderwijs, waarmee ze haar veroordeling oplopen, falen om te getuigen van haar heiligheid.

Het zou moeilijk zijn om alle legioenen van heilige kinderen die de Kerk gebaard heeft op te sommen. Zonder de Christenenhelden van de eerste eeuw te noemen, waar zou men ooit buiten de Kerk iemand kunnen vinden die te vergelijken is met mensen zoals: St. Benedictus, St. Thomas van Aquino, St. Fransicus van Assisi, St. Dominic, St. Franciscus van Sales, St. Ignatius Loyola, St. Franciscus Xavier, St. Vincent van Paul, St. Elisabeth van Hongarije, St. Teresa en vele anderen? Naast deze heiligen die op de altaren van de eeuwen geofferd zijn, die geen ander geloof beleden hebben dan dat van de Kerk van Rome en die de Kerk aan haar boezem gevoed heeft, zijn er onnoembare andere zielen die niet minder vroom waren, van wie de heiligheid, die voor het oog van de wereld verborgen is gebleven, gelijk is aan die van de gecanoniseerde heiligen. En in onze dagen, in deze corrupte wereld, worden evenveel goede werken en daden van grote deugdzaamheid gedaan, onder invloed van dezelfde levendmakende geest, als die in de voorgaande eeuwen. Het heeft God behaagd om in alle eeuwen de eminente heiligheid van de helden van de Kerk te proclameren door de meest opvallende wonderen – wonderen die alleen maar toegeschreven kunnen worden aan goddelijke interventie en die bevestigd worden door zulke onweerlegbare getuigenissen, dat het in twijfel trekken van deze wonderen, hetzelfde is als het tenietdoen van de geschiedenis zelf en het verwerpen van deze verstandige getuigenissen.

Gedurende vele eeuwen was het onderzoek naar wonderen voorbehouden aan de Paus alleen. We vinden in de verhandelingen van Karel de Grote een verbod om een wonder te publiceren voordat de soevereine hogepriester haar heeft uitgesproken. We weten goed hoe grondig en voorzichtig wonderen onderzocht worden door de Congregatie van Rites en onder leiding van de hoogste hogepriester. En toch, hoeveel wonderen zijn er in de afgelopen eeuwen niet, waarvan bewezen is dat ze authentiek zijn! Bijvoorbeeld die van St. Franciscus van Xavier, St. Johannes van Cupertino, St. Philip Neri, St. Franciscus van Sales. De strikte en zeer geleerde Paus Benedictus XIV beschrijft in de appendix van zijn grote werk over de canonisering van de heiligen, de meest opvallende wonderen van onder andere St. Elisabeth van Hongarije, St. Pius V, St. Andrew van Avellino, St. Felix van Cantalicio, St. Catharina van Bologna enz. Het werk van de Bollandisten (een door de Jezuïeten opgericht instituut), dat grootse monument voor glorie der heiligen, geeft overtuigend bewijs voor de voor de continuïteit van het goddelijk getuigenis ten gunste van de Katholieke Kerk. We hebben hierboven al uitgelegd waarom wonderen vandaag aan de dag niet zo talrijk zijn als in de eerste eeuwen van de Kerk. We moeten verder bedenken dat de wonderen van de eerste eeuwen, die door talrijke getuigenissen gesteund worden, al afdoende zijn voor ons. Ze proclameren vandaag, net als toen, de heiligheid van de Kerk ten gunste waarvan ze ook gewrocht werden; ze demonstreren dat God zijn meest manifeste goedkeuring geeft aan de deugden die uit haar boezem voortgekomen zijn. Tenslotte, de opvallende bewaring van de Kerk en de uiterst opmerkelijke resultaten die ze continue in de hele wereld voortbrengt, zijn meer en meer opmerkelijk naarmate haar leeftijd vordert.

Maar ook in onze eigen eeuw heeft het getuigenis van goddelijke wonderen niet ontbroken. De meest veeleisende criticus hoeft alleen maar te lezen over het leven van de heilige Johannes Maria Vianney, ook wel genoemd de Pastoor van Ars, en van hen die over Lourdes schrijven, om te erkennen dat de kracht van God nog steeds op Zijn ware kinderen is.

Katholiciteit

De Kerk van Rome is altijd en op alle plaatsen Katholiek: dit is zo manifest dat zij alleen altijd deze glorieuze titel toegewezen gekregen heeft, geen afgescheiden gemeenschap heeft het ooit gewaagd deze titel aan te nemen. Al sinds de tijd van St. Augustinus is de naam Katholiek exclusief toegewezen aan leden van de Kerk van Rome, en in alle tijden hebben we ‘Christen’ als onze voornaam geproclameerd, en ‘Katholiek’ als onze achternaam.

Nadat ze de wereld in bezit nam door de achtduizend mannen van elke tong en natie, die door St. Petrus bekeerd waren, heeft de Kerk zich steeds verder verspreid en nieuwe leden gewonnen. Dit hebben we al gezien in onze beschouwing van de snelle verspreiding van het Evangelie door de hele wereld. Aan het eind van de eerste eeuw was de Kerk al gekomen tot buiten de grenzen van het Romeinse rijk, en sinds de tijd van haar superioriteit over de barbarij is ze steeds verder verspreid, terugwinnend in het ene land wat ze in het andere verloren heeft, en altijd vindt ze in sommige delen van de wereld voortbrengselen van de wonderlijke vruchtbaarheid van haar jeugd.

Deze wonderlijke universaliteit is ook nu net zo opvallend als toen. We kunnen in gedachten langs de meest verre landen en obscure eilanden gaan, maar we zullen overal Katholieken vinden en we zullen niet alleen zien dat de Katholieke Kerk verspreid is door alle landen van deze aarde, maar ook dat ze in aantallen elke andere Christelijke gemeenschap verre overtreft.

Apostoliciteit

De leer van de Kerk gaat terug tot aan de tijd van de apostelen. Haar doctrine vandaag is dezelfde als die van de apostelen. Wanneer we spreken over de eenheid in leer van de Kerk laten we een volledige overeenkomst zien tussen de oudste belijdenissen van het geloof, de geschriften en beslissingen van de eerste eeuwen, en die in onze tijd.

Protestanten claimen dat de Kerk van Rome na de eerste eeuwen nieuwe dogma’s gecreëerd heeft; bijvoorbeeld die van de echte aanwezigheid van Christus in brood en wijn, het vagevuur, en het aanroepen van heiligen. We hebben gereageerd op dit bezwaar. Maar zo’n stelling is waardeloos, tenzij ze bewezen wordt. Het is noodzakelijk om aan te tonen wanneer en hoe die dogma’s geïntroduceerd werden in de Kerk; en dat hebben onze opponenten nooit gedaan, en om een heel goede reden. Tot die tijd heeft de Kerk het recht om datgene wat zonder bewijs gesteld wordt, te ontkennen zonder bewijs te geven, want in de eerste eeuwen hebben de Pausen en Bisschoppen alle dogmatische vernieuwing afgewezen. Ze zouden dezelfde oppositie geboden hebben aan de introductie van belangrijke dogma’s die nu door Protstenten bestreden worden. Maar dat hebben ze dus niet gedaan, opvallend genoeg zwijgt de kerkelijke geschiedschrijving op dit punt, alhoewel ze zeer opmerkzaam is op dit soort punten. Misschien wordt beweerd dat alle leden van de Kerk, pastoors en gemeenteleden, in heel de wereld, zo vele en zo ernstige ‘innovaties’ hebben toegelaten. Maar die stelling is toch absurd; in de tweede plaats, dwaalleraars uit die tijd zouden zich toch zeker hebben laten horen. Door de Kerk veroordeeld zijnde als ‘uitvinders’, zouden ze niet nagelaten hebben om de kerk te bestrijden met haar eigen innovaties.

In de taal van de theologie is de traditie een bevestiging voor een feit, dogma of gewoonte die niet opgenomen is in de Heilige Schrift. Wanneer deze bevestiging, die eerst uitgesproken is met de mond, en later toegevoegd is aan de geschriften van de Vaderen of aan andere historische documenten die van hun bestaan getuigen, dan wordt dit geschreven traditie genoemd, anders is het gesproken (orale) traditie. De traditie die we hier behandelen, en die haar bron heeft in de apostelen zelf, is gevoeglijk apostolische traditie genoemd. Maar aangezien ze in zaken van geloof en moraal alleen geleerd kunnen hebben wat ze ontvangen hadden uit de mond van Jezus Christus zelf of door de inspiratie met de Heilige Geest, wordt deze traditie ook wel goddelijke traditie genoemd.

Op die laatstgenoemde manier bezien wordt traditie door theologen toegepast op een verzameling waarheden en leefregels die eerst mondeling door de apostelen doorgegeven werd (dit noemen we het ‘bezinksel’ van de apostolische traditie); soms wordt het toegepast op de feiten zelf, de ononderbroken doorgegeven waarden en leefregels (in dit geval zeggen we dus dat een dergelijk punt binnen de dogmatiek vastgesteld is door de traditie); soms ook op een complexe wijze, waarbij deze waarheden en leefregels van eeuw tot eeuw doorgegeven worden, vanaf de apostelen tot ons nu aan toe: dit is de manier waarop wij erover spreken.

Onder de waarheden die alleen uit de traditie blijken, en die niet expliciet in de Heilige Schrift staan, zijn als voorbeelden te noemen de tenhemelopneming van de gezegende Maagd en de validiteit van de doop door ketters bedient, met gebruikmaking van de officiële formule en vorm (in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest).

Er zijn drie bronnen voor de traditie, anders gezegd, er zijn drie middelen waardoor we terug kunnen gaan zonder dat we bang hoeven te zijn om ons te vergissen in de apostolische bron: zij zijn het universele en constante geloof der Kerk: de heilige Liturgie, de aloude historische monumenten en bepaalde geschriften van de Oudvaders.

We zullen niet verder spreken over de traditie, hoewel het van groot belang is voor de kennis van de geopenbaarde waarheid; hier moeten de fundamenten van het geloof neergezet worden en bewijs geleverd worden voor de goddelijke oorspong der Kerk. Vaststellen van deze eindtraditie, als vanuit theologisch standpunt gezien als onfeilbare bron van dogmatiek, heeft niet zo veel voordelen. Wanneer we onze toevlucht ertoe nemen, dan is het als tot een historisch getuigenis van onschatbare waarde.

Alle geschiedschrijving getuigd van het feit dat het soevereine pontificaat ontstaan is in een ononderbroken opvolging vanaf Petrus. De Pausen hebben zichzelf altijd gepresenteerd naar de wereld als de opvolgers van de opperapostel en de erfgenamen van het opperste gezag. De kerken, in onderwerping aan de Kerk van Rome en een zijnde met hen, tonen een reeks van wettige pastoors die hun missie vasthouden als gekregen van het apostolische gezag.

Bezwaar: de legitimatie van de opvolgende Roomse Pausen was meermaals onderbroken door schisma’s en door het lange verblijf van de Paus te Avignon.

Reactie: Deze feiten verbreken in generlei wijze de legitimiteit van de opvolging van hoogst gezag in de Katholieke Kerk. Gedurende de schisma’s was continue slechts één legitieme Paus, hoewel zijn gezag ter discussie stond binnen delen van de Kerk. Wanneer een provincie in opstand komt tegen de prins, zou hij dan niet langer de wettige soeverein van deze provincie zijn, ook van de provincie die zijn gezag terecht of onterecht betwist? Het verblijf van de Pausen in Avignon betekent niet dat ze niet tegelijk bisschop van Rome zouden kunnen zijn, en als zodanig hoofd van de gehele Kerk. De prins die buiten de hoofdstad van zijn regeringsgebied verblijf houdt niet op soeverein van zijn land te zijn.

De Katholieke Kerk bezit dus alle kenmerken van de ware Kerk; en is dus als enige Kerk door Christus gegrondvest, deze kerk moet de kerk van Rome zijn, wiens missie het is om de mens tot het eeuwige heil te leiden.

[1] "It is plain that if the Church is to be an available guide to poor as well as rich, unlearned as well as learned, its notes and tokens must be very simple, obvious, and intelligible. They must not depend on education or be brought out by abstruse reasoning, but must at once affect the imagination and interest the feelings. They must bear with them a sort of internal evidence which supersedes further discussion and makes the truth self-evident."

________________________________________
Deze passage is genomen uit: Christian Apologetics: A Defense of the Faith, bewerkt door S.G. Messmer, bisschop van Green Bay, Wisconsin en gepubliceerd door Benziger Brothers uit New York in 1903, vijftien jaar na de originele publicatie in Frankrijk.

Geen opmerkingen: